Kerkrade - Met de nieuwe huurregeling moet Roda JC voortaan de eigen broek kunnen ophouden, daar is algemeen directeur Jordens Peters van overtuigd. „Ik voorzie geen probleem. Er ligt een duurzame oplossing.”
Maikel Suilen
Vandaag om 06:30
Roda ziet een huurschuld van 2,8 miljoen vervallen en gaat in de toekomst kantoor houden op een gerenoveerd Kaalheide. Alleen voor wedstrijden huurt de club straks het Parkstad Limburg Stadion. De huurkosten dalen aanzienlijk, naar 360.000 euro in totaal. „Dit is een belangrijke stap voor ons. We moeten ons negatief eigen vermogen ieder jaar afbouwen, maar met een huur van acht ton is het voor een eerstedivisionist gewoon heel lastig om een gezonde exploitatie te draaien”, aldus Peters.
Beeldvorming
Hij heeft zich gestoord aan het beeld dat in aanloop naar de besluitvorming van de gemeente werd geschetst. „Alsof wij weer onze hand kwamen ophouden. Maar dit plan, Kerkrade Bruist, is voor alle partijen een meerwaarde, niet alleen voor Roda. Het sluit aan op onze maatschappelijke ambities en als club is het goed om straks als geheel op één plek te zitten.”
Lees ook: Financieel perspectief Roda stuk rooskleuriger na akkoord gemeente Kerkrade met wegstrepen huurschuld
Maar Peters weet ook: Roda heeft nu eenmaal een erbarmelijke financiële reputatie. „Ik ken het verleden, en dat dragen we mee, maar daar kunnen wij nu niets meer aan veranderen. Ik hoop vooral dat mensen zien waar we mee bezig zijn, en gelukkig wordt dat ook daar velen erkend.”
Profijt ervaren
De oproep van de politiek dat het nu echt eens tijd wordt dat Roda z’n eigen broek gaat ophouden, neemt hij ter harte. „Daarin voorzie ik geen problemen. In het verleden werden naar mijn idee vooral pleisters geplakt, nu ligt er een duurzame oplossing en kan de gemeente hopelijk ook eens het profijt van een voetbalclub in de regio gaan ervaren.”
Met kritiek dat Roda bevoordeeld wordt ten opzichte van andere clubs, kan hij weinig. „Dat laat ik lekker gaan. Vanuit fans begrijp ik dat, en die emotie hoort er ook een beetje bij, vind ik. Bestuurlijk heb ik daar niemand over gehoord.”